Ook tijdens een crisis is het belangrijk onze arealen te veranderen en te verjongen, dit zowel voor een betere kwaliteit als voor betere economische perspectieven.
Bodem
Niet elke bodem is geschikt voor het telen van fruit. Vandaar dat een grondige analyse van de grond vereist is. De bodem is immers de standplaats van onze planten, hij voorziet de plant van vocht, zuurstof en voedsel.
Textuur van de bodem
Deze varieert naargelang de gemiddelde korrelsamenstelling van de bodem. Voor fruitteelt heeft men het best een zand/leem- of leembodem. Een textuur is niet hetzelfde als structuur; structuur is de wijze van stapeling van de gronddeeltjes. Men onderscheidt twee grote structuurverschillen, namelijk de goede kruimelstructuur en de negatieve korrelstructuur.
Chemische samenstelling van de bodem
Deze gegevens verkrijg je na een analyse van de bodemkundige dienst. De pH is afhankelijk van de textuur, vaak is de pH te laag dus de bodem te zuur en moeten we gaan kalken. Een volgend cijfer is het percentage koolstof dat de hoeveelheid aanwezige humus weergeeft. Ook de hoeveelheden aanwezige hoofd- en sporenelementen zijn belangrijk om onze bemestingsschema's op te stellen.
Bio-eigenschappen
Het terugvinden van levende organismen in de bodem bepaalt vaak de gezondheidstoestand van de gronden. Zo kunnen we onderscheid maken tussen de nuttige levende organismen zoals de meest gekende o.a. de regenwormen, maar ook schadelijke o.a. allerlei schimmels en voornamelijk de nematoden die bodemmoeiheid veroorzaken bij herinplant. Misschien is het daarom aan te raden bij herinplant een bodemontsmetting uit te voeren.
Keuze van het plantsysteem
Door het wegvallen van de groeiremmers op appel en peer, is de praktische haalbaarheid van meerrijensystemen nihil geworden. De voorkeur gaat naar enkelrijsysteem.
Bij het aanleggen moeten we een overzicht maken van de benodigde materialen. Het berekenen van de hoeveelheid bomen kan volgens onderstaande formule :
Netto aantal bomen = oppervlak perceel - 10% opp. wendakker
DxB
D = afstand rijpad
B = afstand tussen twee opeenvolgende bomen van eenzelfde rij
Rekenvoorbeeld : een rechthoekig stuk van 180 m op 90 m; men plant Pinova op 1.25 m in de rij en een rijpad van 3.25 m.
Opp. = 180 m x 90 m = 16.200 m²
10% wendakker = 1.620 m²
D = 3.25 m
B = 1.25 m
Berekening : 16.200 m² - 1.620 m² = 3.589 bomen
3.25 mx1.25 m
Afhankelijk van het systeem moet men, palen, bamboes, draad, ankers en bindbuis bestellen.
Praktische wenken tijdens het planten
Het uitzetten van een aanplanting
Eerst moeten de rijen noordzuid liggen zodat de belichting optimaal is, wat zeer belangrijk is voor de kleur maar ook voor de bloemknopvorming. Belangrijk bij het uitzetten en zeker bij een niet rechthoekig perceel is dat de rijen haaks staan ten opzichte van elkaar.
Enkele hulpmiddelen om ons te helpen :
· winkelhaak : deze kan van hout of koord gemaakt zijn. De winkelhaak steunt op de stelling van Pythagoras ('t ezelbrugje).
· prisma : apparaat met speciaal geslepen stukken glas om rechte hoeken uit te zetten.
· Theodoliet : dit is een veelzijdiger toestel dan de prisma omdat men er niet alleen rechte hoeken kan mee uitzetten, maar alle soorten hoeken, afstanden, zelfs hoogteverschillen mee kan meten. De werking om rechte hoeken uit te zetten is ongeveer gelijk aan dat van het prisma.
Palen zetten
Eerst zet men de palen, dan gaat men planten. Men neemt best goed gecreosoteerde palen. Let op : er zijn veel kwaliteitsverschillen; vraag daarom steeds de beste en garantie. Zo vermijd je extra arbeid bij het eventueel vervangen van de slechte palen.
Het inzetten gebeurt al borend, de minimum diepte is 60 cm. Gepunte palen werken makkelijker. Andere methoden zijn indrukken, inspuiten of de hersentikker.
Zeer belangrijk bij de paal, draad en de V-haagsystemen zijn de verankering op de hoeken van iedere rij.
Plantgat
De plantgaten worden direct voor het planten gemaakt (gevaar van uitdroging of water in plantgat). Men maakt ze voldoende groot zodat het wortelgestel er goed in past. Altijd planten onder goede weersomstandigheden om een goede hergroei van de bomen te waarborgen.
Het bijsnoeien van te lange, dikke wortels bevordert de hergroei en vergemakkelijkt het planten.
Men maakt het plantgat aan de oostkant van de paal (= minder schuren, minder barsten stammen bij vriezen in het voorjaar). Heeft men een plantsysteem met draad, dan wordt geplant midden in de rij.
Plaats de entingsplaats naar de paal of naar de overheersende windrichting. Hierdoor zal de ent minder vlug afbreken.
Plantdiepte
De groeikracht van de boom is afhankelijk van de plantdiepte van de boom, hoe dieper men plant des te sterker de groei. Men kan dus zeggen dat men de diepte gaat aanpassen aan de te verwachten groei; op groeikrachtige en verse gronden kan minder gaan planten. Men moet altijd 10 à 15 cm boven de oculatieplaats planten.
Bij perenbomen moeten men oppassen om niet te hoog te planten (4 à 5 cm boven de grond) omdat de onderstam zeer vorst gevoelig is.
Zorg bij het dichten van het plantgat dat er goed contact tussen wortel en grond is. Liefst met verkruimelde grond zodat er fijne aardkluitjes tussen de wortels kunnen vallen. Bij peren kan men best het plantgat afdichten met een laag champignon- of stalmest tegen nachtvorst.
Jonge bomen aanbinden
Zo snel mogelijk bomen aan binden. Losstaande bomen groeien minder goed (afbreken van de nieuwe jonge haarworteltjes) en bij winderig weer en regen zullen vele niet aangebonden op de grond komen te liggen. Het aanbinden gebeurt met plastic bindbuis. Boompjes worden éénmaal aangebonden bij het planten. Indien aan draad is aangeplant, bindt men de boompjes stevig vast met bindbuis aan de draad zodat het boompje niet meer kan verschuiven.
Het inzaaien van de grassen doet men best in het voorjaar, best vermijdt men het berijden van het perceel om structuurbederf te voorkomen.
Raf DECAT,
Studiekring Guvelingen